Blogs & Columns

Annemieke schrijft blogs en columns. Ze schrijft over communicatie, coaching en creativiteit. Over wat haar bezighoudt als schrijfster en als docent/trainer/coach aan de opleiding Communicatie in Utrecht. Ook schreef ze zes jaar een maandelijkse column in het blad Schoolbestuur. Over de klantzijde van het onderwijs: haar belevenissen als ' moeder van drie kinderen. De nieuwste blogs vindt u hieronder. 

foto: Paul de Graaff

Boot op de snelweg

Vanmorgen zag ik onderweg naar Utrecht op de A12 een boot. Tenminste, hij voer natuurlijk niet op de snelweg maar het jacht stond stevig verankerd op de oplegger van een vrachtwagen en zoefde zo comfortabel over de weg. Het was een scheepje met wit en veel rood en zo bovenop de vrachtwagen torende het hoog boven de personenauto’s uit. Als ik mijn ogen een beetje toekneep leek het zelfs alsof het geheel zelfstandig -hoog boven het wegdek zwevend- voortbewoog. Ik vond het een vervreemdend en vermakelijk gezicht. Een schip op het droge. Varend over de snelweg. Ik dacht aan het zwerkbal van Harry Potter en aan de stratenmaker-op-zee-show. En toen ik het bootje passeerde, zag ik in de gauwigheid nog net de naam op de achterkant staan: ‘Amusant’. Wat ik maar wil zeggen: de werkelijkheid is soms wonderlijker dan je kunt bedenken.

januari 2023


Stikstofcrisis

Vlak voor een kerstweekendje Londen met mijn jongste dochter, heb ik mij laten behandelen met vloeibaar stikstof. Ik moest wat plekjes zonneschade laten weghalen voor de zekerheid. Wist ik veel. Toen ik plaatsnam bij de assistente, deed ze handschoenen aan en trok ze een groot metalen vat voorzichtig naar zich toe. Ze schroefde de dop open. Direct sloegen de dampen ervan af. ‘Waar zitten de plekjes? vroeg ze. Ze kwam al op me af. ‘Uhh… daar en daar. Maar is het niet schadelijk? En doet het geen pijn?’
Ze glimlachte: ‘Nee hoor. Het is even venijnig. We bevriezen de huid met stikstof. Die is 200 graden Celsius onder nul. Daarna kan het gaan irriteren en er kan een blaar op komen.’ Na deze geruststellende woorden stipte ze een paar keer mijn plekjes aan. Daarna sloot ze het dampende vat en maakte twee vervolgafspraken met me. Een vlak voor de kerst en een vlak voor mijn verjaardag.
Thuis bekeek ik mijn geïrriteerde en verkleurde huid. Ik dacht aan mijn dochter die zich verheugde op Instagramwaardige moeder-dochterfoto’s in een sfeerrijk Londen. Dat zou nog een hele klus worden. Het was ook altijd wat met die stikstof. Gingen we speciaal met de trein om het milieu te sparen, kreeg je dit. Het woord stikstofcrisis kreeg er ineens een extra dimensie bij.

december 2022


TE OUD OM TE HARDLOPEN

Ik ging voor een darmprobleempje naar de vrouwelijke huisarts, een jonge, extraverte vrouw van eind de dertig. Het gesprek kwam op meer vezels eten, water drinken en meer bewegen. Dat wist ik natuurlijk allemaal al maar het was goed om het weer eens gezegd te krijgen. Met name het bewegen was er nogal bij ingeschoten de laatste tijd. Een half uurtje per dag zou al mooi zijn, gaf ze aan. Wandelen en dan af en toe versnellen want in eenzelfde tempo lopen zou niet goed genoeg zijn voor de darmwerking.
‘Misschien moet ik gaan hardlopen’, opperde ik, ‘hoewel het niet echt mijn favoriete bezigheid is.’
Ze keek me aan, checkte vervolgens iets op het scherm en antwoordde: ‘Nou, om op je 59ste nog te beginnen met hardlopen, dat is vragen om blessures. Dat zou ik niet doen.’ Ze was zeer beslist.
‘Oké’, mompelde ik. ‘Maar ik heb vroeger weleens hardgelopen hoor.’ Het klonk als een zielige tegenwerping. Zoals mijn vader tegensputterde wanneer hij in zijn gezag door ons werd aangetast: ‘Ik heb wel leiding gegeven aan dertig man, snotjongens.’ Het imponeerde ons ook niet. Het woord ‘vroeger’ refereerde voor ons -en voor mijn jonge huisarts nu waarschijnlijk ook- , aan een periode ver in de vorige eeuw, en dus als totaal irrelevant voor de huidige situatie.
Mijn huisarts antwoordde niet op mijn opmerking en was bezig een en ander in te tikken in het systeem. Ik daarentegen was druk doende met het verwerken van de nieuwe realiteit dat ik kennelijk een leeftijd had bereikt waarop me afgeraden werd om überhaupt nog aan iets te beginnen. Dat was slikken. Ik, die elke persoon aanmoedig om ongeacht leeftijd zijn passies te volgen en juist wèl te beginnen met piano of gitaar spelen, paaldansen, Arabisch leren of wat dan ook, werd de wacht aangezegd vanwege haar leeftijd.
Mijn jeugdige dokter keek op en reikte me een recept aan. Ik bedankte, stond op en wilde afscheid nemen maar aarzelde. ‘Uh…doet u weer aan handen geven?’
‘Nee, we hebben al een personeelstekort dus liever niet.’
Ik knikte begrijpend en in een laatste stuiptrekking deed ik, om te bewijzen dat ik weliswaar oud maar nog geheel kwiek in de bovenkamer was, een poging om grappig te zijn: ‘Komt allemaal door de oorlog hè’, verwijzend naar de trend dat alle huidige tekorten verklaard worden uit de oorlog in Oekraïne.
Ze glimlachte beleefd en keek me wazig aan en dacht waarschijnlijk aan de Tweede Wereldoorlog. Ik wenste haar een fijne dag en liep zo recht en vitaal mogelijk de deur uit.
Eenmaal buiten las ik het recept: ‘Vezelzakjes’. Niet te geloven. Ik verscheurde het, gooide het in de prullenbak en reed naar huis. In de garage vond ik mijn oude hardloopschoenen. Ik paste ze nog. Het potje tijgerbalsem zette ik op het aanrecht klaar voor als ik terugkwam. Als ik ooit terugkwam..
Maar dan mocht de huisarts me reanimeren.
november 2022

BLOG ONLINE FEEDBACK OF OEKRAINE ?

De impact van oorlogsdreiging op studenten

Gisteren viel Rusland de Oekraïne binnen. Ik zat achter mijn laptop en wist van niets. Ik heb alle meldingen op mijn telefoon uitstaan. Online volgde ik een congres over inclusiviteit waarbij een jonge vrouw zonder armen optrad als dagvoorzitter en een blinde vrouw met zwarte blindengeleidehond aan haar voeten een workshop gaf. Daarna schakelde ik over naar het online feedbackmoment ‘Artikel schrijven’ met mijn Communicatie-studenten.
Twee van hen, Pim en Joris, verschenen in beeld. ‘Hoi mannen, hoe gaat het?’ Ik doelde op de voortgang van hun artikel.
‘Nou spannend vandaag.’
‘Want?’
‘Nou, met Rusland en de Oekraïne.’
‘O, oké.’ Ik knikte. Natuurlijk had ik iets meegekregen van de dreiging maar nog niets van de actuele stand van zaken.
‘Ik heb zoiets nog nooit meegemaakt. Als er maar geen derde-wereld-oorlog komt.’
‘Nou, snap ik maar dat zal vast niet.’ En ik vertelde iets over mijn ervaringen, de Koude Oorlog en de protestliederen van Boudewijn de Groot ‘Meneer de president’. Ik wilde misschien laten zien dat dit van alle tijden is en dat het vast hun levens niet zou treffen. Hun angst sussen. En ik moest door naar de feedback. Dus maakte ik de kwinkslag dat we ons maar moesten focussen op het maken van iets moois, zoals een artikel. Dat we net als het orkest op de Titanic maar het beste door konden spelen ook als we tenslotte ten onder zouden gaan. Ze glimlachten maar ik zag dat de angst niet uit hun ogen was geweken.
Uren later zag ik het journaal. Zag ik de heftige aanvallen. De huilende mensen, de eerste doden. Vandaag lees ik de krant, de beschouwingen, meningen, vooruitblikken op sancties en consequenties en ik voel de enorme dreiging. Ik word bang van de harde taal, de tegenstellingen, de spanningen onderling. En ik voel de onmacht om het tij te keren. Net als mijn studenten.
‘Ik vind het eng: eerst Corona en nu dit’, zei Joris gisteren. Nu voel ik het pas.
Nederland is net van het slot af. Mijn studenten plannen hun eerste stapavond weer naar de club. De behoefte aan vrijheid, zorgeloosheid en plezier is groot. ‘En dan dit’. Genegeerd denk ik aan mijn goedbedoelde maar wellicht te luchtige reactie tijdens het spreekuur. Natuurlijk zijn ze bang. Wie ben ik om die angst te sussen? Deze jonge generatie twintigers leeft niet meer in een veilige bubbel. Deze generatie jonge mensen leeft met de realiteit dat wat eerst een ver-van-je-bed-show lijkt binnen zeer afzienbare tijd je eigen realiteit kan zijn. Dat een vleermuis in China in december 2019 een virus overdraagt op de mens en vele doden veroorzaakt. Dat -ondanks maatregelen- dit virus binnen acht weken haar dodelijke weg naar hun eigen land heeft gevonden: een pandemie die hun jonge leven al vanaf februari 2020 tot nu februari 2022 in zijn greep houdt. ‘Eerst Corona en nu dit.’ De globalisering is voor deze generatie niet alleen een verrijking maar ook een bedreiging geworden. En met hun 24/7 online verbondenheid met het worldwideweb zijn ze als eerste van al die dreigingen op de hoogte. In tegenstelling tot hun docent – die toen ze zo oud was als haar studenten – wifi-loos op haar gitaar ‘Meneer de President’ zong bij het kampvuur van de jeugdsociëteit.
Ik sluit mijn ogen. In gedachten doe ik het spreekuur met Pim en Joris opnieuw.
‘Hé mannen. Hoe gaat het?’
‘Nou wel spannend vandaag.’
‘Dat snap ik…’
‘Ik vind het eng. Ik heb dit nog nooit meegemaakt.’
‘Nee. Dat snap ik. Waar ben je vooral bang voor?’
‘Nou, dat het straks een derde-wereld-oorlog wordt.’
‘Jeetje.’ Ik leg het artikel weg. ‘Vertel….’
En we praten de 20 minuten van hun tijd alleen daarover. Over wat hen zorgen baart. Wat hen bang maakt. Wat ze zo ontzettend graag anders zouden zien. En ik hou mijn snater.
En dat artikel?
Tja, dat komt morgen wel weer.
Want vandaag kan ik niet overdoen.
25 februari 2022

INBREKER IN MIJN ONLINE-LES

Ik had hem niet zien aankomen en de studenten ook niet, deze harde lockdown vlak voor de kerstvakantie 2021. Iedereen baalde dat we vorige week weer ‘online’ moesten. Maar soms krijgt een online-les onverwacht een spannende wending;).
Ik start de online-les met een hoog weerstandsgevoel. F**ck. Ik klik op het pijltje ‘Scherm delen’. Zoek naar de opties in het uitrolmenu en zie even niet zo snel hoe ik mijn PowerPoint kan delen. Het is direct weer een stressvol begin.
De studenten stromen binnen. Ik heb mijn kleine geluidsboxje naast mijn laptop gezet en draai op flink volume een playlist met kersthits op Spotify. Alles voor de sfeer. Dan heet ik de studenten welkom en ik schrik van de matheid op hun gezichten. Een rondje ‘hoe gaat het met je?’ legt veel bloot van hun gevoelens: teleurstelling, diepe dip, motivatie die tot het dieptepunt is gedaald en somberheid. Na maanden geen uitgaansleven in clubs of op festivals, nu ook geen vakantie met bioscoopbezoek, lunch of diner buiten de deur, geen feestjes, sportschool of winkelen en zelfs voor sommigen ook geen inkomsten en afleiding van een bijbaan. En dan nu ook nog eens geen live-ontmoeting via school. Je zou er gek van worden. Ik deel hun gevoel. ‘Het is gewoon in een woord ‘K*T’, vat Kasper het gemeenschappelijk gevoelen samen. Hij excuseert zich maar ik accepteer dit keer zonder commentaar zijn primaire woordkeus.
Het rondje uitwisselen lucht enigszins op maar de stemming blijft bedrukt. We gaan over tot het geven van peerfeedback op hun beroepsproducten. Ineens waarschuwt Corine me: ‘Kasper heeft iets in de chat gezet’. Ik klik de chatfunctie open. Kasper: ‘Ik ben even weg. Er is een inbreker bij mijn buren.’
Nu weet ik dat het online-onderwijs soms een interessant inkijkje kan geven in iemands persoonlijke leefomstandigheden (‘Sorry, mijn moeder loopt door het beeld’, ‘Willen jullie mijn jonge katjes zien?’ ‘Mevrouw, ik lig op bed want ik heb geen stoel op mijn kamer.’) maar half getuige zijn van een inbraak op afstand is me nog niet eerder overkomen. Lichtelijk verontrust gaan we verder met de les wachtend op de terugkeer van Kasper. Na een kwartier verschijnt hij weer in beeld. Ongeschonden voor zover ik kan zien. We vragen hem om details.
‘O, ik werd gebeld door mijn buurman vanaf zijn werk. Hij had een melding gekregen van het alarm. Of ik even wilde kijken.’
Mijn student blijkt een loyale buurman. Ik weet niet of ik direct in actie was gekomen. ‘Vond je dat niet een beetje eng?’
‘Nou ik had wel voor de zekerheid een hockeystick meegenomen.’
Gegrinnik.
‘Maar toen ik door het raampje een vrouw met een wasmand zag lopen, durfde ik wel aan te bellen. Als het een vent van 3 x 3 was geweest, had ik dat niet gedaan.’
Instemmend gemompel.
‘Deed ze open dan?’
‘Ja, het was gewoon een verwarde vrouw. Ik vroeg wat ze binnen deed, maar ze gaf een heel onsamenhangend antwoord.’
‘Wat heb je gedaan toen?’
‘Ik heb gewacht tot de politie kwam.’
‘Oké.’
‘En die heeft haar meegenomen.’
‘Gelukkig maar.’
Wat ik precies met die opmerking bedoel is mezelf eigenlijk onduidelijk. Ik ben blij dat mijn student niets is overkomen natuurlijk. Tegelijkertijd voel ik medelijden met een vrouw die om 12 uur ‘s middags in een harde lockdown vlak voor kerst met een wasmand in een vreemd huis rondloopt. Het getuigt niet van strategisch inzicht als je gaat inbreken terwijl half Nederland thuis zit.
Ik vervolg de les maar mijn hoofd is er niet meer bij. Hoe kwam die vrouw eigenlijk binnen? En was ze wel echt in de war? Of was ze juist slim en speelde ze haar mentale ontoerekeningsvatbaarheid?
Dan schrik ik op. Ik hoor ineens rare geluiden. Gestommel in de gang. Een zacht gekraak. Bij de buren? Nee. Het is hier binnen.
‘Mensen..’, fluister ik, ‘We gaan even pauzeren.’
Ik zet mijn camera uit en mijn microfoon op ‘mute’. Kijk om me heen naar een voorwerp en vind niets dan de strijkbout. Weer een duidelijk geluid nu op de kamer naast me. Mijn hart slaat dubbel zo snel. Heel voorzichtig doe ik mijn deur open, de strijkbout hoog boven me in de aanslag.
Dan zwaait de slaapkamerdeur naast me open. Ik gil.
In de deuropening verschijnt mijn zoon. ‘Jezus Mam, wat DOE jij?’
Ik kijk naar hem en naar de strijkbout in mijn hand, lichtelijk gedesoriënteerd. Mijn zoon komt vaker onaangekondigd thuis maar altijd met een hoop kabaal.
‘Sorry…ik dacht dat er een inbreker was..’
Mijn zoon kijkt me verbaasd aan: ‘Het is midden op de dag Mam.’
‘Ja, maar je deed zo zachtjes.’
‘Ik deed gewoon heel stil voor je online les.’
Hij pakt me voorzichtig bij de schouder. ‘Gaat het wel?’
‘Ja, ja.’
Hij pakt de strijkbout uit mijn handen en legt die op de grond. ‘Zullen we even een kopje koffie gaan drinken? Ik knik.
‘En na de lockdown gaan we weer eens stevig aan de zuip in het café, Mam. Ter ontspanning.’ Hij grinnikt. Ik knik weer. En als een verwarde vrouw van middelbare leeftijd laat ik me door hem meevoeren de trap af.
Gelukkig is het bijna kerstvakantie.
Ik hoop dat ik daarna weer ‘live’ mag. Voor mijn eigen mentale gezondheid.
December 2021

Ik knuffelde een boom

Ik knuffelde vandaag een boom. Hoe dat zo, hoor ik u denken? Ik zag gisteravond het programma de ‘Driesterrencamping’ van Nick en Simon en zij lieten de gasten  kennismaken met het knuffelen van bomen.

Daardoor geïnspireerd liep ik vanmiddag door het bos achter onze woonwijk en probeerde deze keer eens wat mindfuller te lopen dan ik normaal doe. Dat rustiger tempo was mij geadviseerd door mijn wandelcoach. Naast de geweldige effecten die dit op mijn geestestoestand zou hebben, bleek het ook een praktisch voordeel te hebben. Het bos is namelijk zo klein dat je er in niet-mindfulle staat zeer snel weer uit loopt. Nu genoot ik van elke stap tussen de bomen en varens en hoefde ik geen nieuwe routes te bedenken. Wel maakte ik me latent wat zorgen of ik in dit tempo wel aan de 10.000 stappen zou komen. Maar die gedachte liet ik komen en weer gaan zoals het spirituele wolkje aan de lucht. Ik mocht de gedachte opmerken maar hoefde er niet aan vast te houden.

Zo rustig kuierend stond ik ineens op een open plek. Ik zag een boom beschilderd met knalroze en blauwe verf. De tekens kon ik niet ontcijferen. Was het graffiti? Was het kunst? Of was het een cryptische aanduiding dat deze boom gesnoeid of gekapt moest worden? Hoe dan ook. Ik kreeg compassie met de boom en als vanzelf liet ik mijn hand over de stam glijden. Hoe zou het voor de boom voelen om met neon kleurstoffen bezoedeld te worden? Overweldigd door deze aanval van empathie was het, u gelooft het misschien niet, een geheel vanzelfsprekende stap om mijn beide armen om de boomstam heen te slaan en mijn wang tegen de schors te vlijen. Het voelde opmerkelijk koel. Prettig. Kalmerend.

Wel gluurde ik door mijn wimpers heen naar het pad aan de rand van het bosje. Daar liepen twee mensen met een hond. Ze keken even mijn kant op. Allerlei belemmerende overtuigingen schoten door mij heen. Maar ik negeerde mijn ego dat zich op wilde richten en doen alsof ik een foto nam van een onder de boom groeiende paddenstoel. Ik hield kranig stand. ‘Ik knuffelde een boom. So what? Nooit eerder gezien?’ Vanuit mijn ooghoeken zag ik de vrouw wijzen en de man zijn hoofd schudden. De hond liep blaffend mijn kant op. Ik verstijfde. De ontspanning in mijn lijf was ver te zoeken. Maar de hond werd teruggefloten en het stel verdween uit mijn gezichtsveld. Vastgeklampt aan de boom, probeerde ik mijn gevoel van gêne en mijn hartslag weer onder controle te krijgen. Pas toen ik niemand meer zag, maakte ik me los van de boom en wandelde zo nonchalant mogelijk weer weg.

Na deze gemixte ervaring sprak ik mezelf toe dat ik hoe dan ook trots op mezelf mocht zijn (hallo Ego!). Dat ik het toch maar zomaar gedaan had: in een publiek bosje achter mijn woonwijk een boom hebben staan knuffelen, met voorbijgangers die afkeurend toekeken. Er zijn mensen voor mindere zaken opgepakt.

‘s Avonds sprak ik mijn oudste dochter. Zij bleek toevallig ook vandaag een boom te hebben geknuffeld. Ik was even uit het veld geslagen. Was het misschien nationale boomknuffeldag? Een licht gevoel van teleurstelling bekroop me nu de hyperpersoonlijke ervaring eraf was. Mijn beleving leek me ineens minder waard. Ik was nog ver af van de ego-loze toestand.

Wat me wel geruststelde was dat ook zij last had gehad van het idee bekeken te worden. Onbevangenheid was ook voor ons, als spiri-chicks, geen vanzelfsprekend gegeven.

De volgende dag liep ik niet door het bos maar door de wijk. Toen ik langs de basisschool wandelde was het net speelkwartier. Groepjes kinderen renden met elkaar over het plein of zaten bij de zandbak. Maar één meisje stond alleen bij de hoofdingang van de school. Ze omvatte met beide armen de hoge pilaar onder de overkapping bij de voordeur. Terwijl ze de paal omklemde liet ze zich langzaam met haar bovenlijfje naar achteren hangen en gooide ze haar hoofd in haar nek. Daarna draaide ze heel traag en aandachtig om de paal heen, dribbelend met haar voeten. Zo kwam het dat ze mij ineens recht in het gezicht keek. Ik bleef staan. Zij draaide zich niet weg. Ze bleef al hangend naar mij kijken. Veranderde niet van uitdrukking. Tot ze mij weer geheel leek te vergeten,  zichzelf rechttrok aan de paal en haar hele lijf tegen de pilaar drukte en haar wang tegen het staal aan vlijde. Zo bleef ze roerloos staan.

Ik keek naar haar en vroeg me af hoe die totale onbevangenheid aanvoelde. Ik kon alleen maar heel diep graven in mijn geheugen.

november 2021


Wilders versus Kaag: een tien voor retorica

Hij heeft het weer geflikt! Geert Wilders is de meest besproken politicus uit het lijstrekkersdebat van gisteravond door zijn persoonlijke aanval op Sigrid Kaag.
Maar wie was het meest effectief? Een retorische analyse.
Als je het criterium ‘effectiviteit’ hanteert, is Wilders zeker een groot retoricus. In de klassieke oudheid predikte Aristoteles drie soorten ‘bewijs’: argumentatie die appelleert aan het verstand (logos), die appelleert aan de persoon (ethos) en die appelleert aan het gevoel (pathos). Sigrid Kaag combineert een sterke logosargumentatie (gedegen feitenkennis en ervaring) met een hoog ethos (welbespraaktheid, rust en integere uitstraling). Wilders daarentegen is de koning van het pathos: inspelen op het gevoel van het publiek waarmee hij niet het hoofd maar de onderbuik raakt. Hij is een meester in het uit zijn context halen van een enkele zinsnede of actie en die te herhalen of levendig te schetsen. En wat bleek al in de oudheid: als mensen niet voldoende kennis hebben, laten ze zich sneller leiden door pathosargumenten.
Wilders is de sluwe vos. Hij weet dat hij het inhoudelijk niet kan winnen van Kaag (logos) en dat hij zich ook niet kan meten aan haar geloofwaardige uitstraling (ethos) dus rest hem slechts de persoonlijke aanval (‘ad hominem’). Hierbij probeert hij bij de kiezer een gevoel van twijfel (pathos) op te wekken over haar integriteit (ethos). Dat deed hij slim zowel in timing als in verwoording. Hij deed het aan het eind van het debat, waarin Kaag weinig tijd meer had voor een weerwoord. Hij deed het op een stilistisch retorische manier met een goed gekozen stijlfiguur van de amplificatio (een gedetailleerde beschrijving van de compromitterende situatie). Wilders schetste het beeld van de met hoofddoek buigende Kaag voor de Iranese president en zette dat slim af tegen het beeld van vrouwen die in elkaar worden geslagen wanneer ze hun hoofddoek willen afwerpen. En wanneer Kaag zichtbaar aangedaan antwoordt, onderbreekt hij haar ijzig met het herhaalde ‘verrader…verrader…verrader..’ (stijlfiguur ‘repetitio’). Koning van het pathos.
Effect? Ik kreeg een gevoel van gêne. Ik vond het jammer. Jammer dat het Geert Wilders lukte om Sigrid Kaag uit haar evenwicht te brengen. Niet door een sterke logosargumentatie, niet door de inzet van eigen ethos, maar door het bezoedelen van het ethos van een integer en wijs persoon. De uithaal van een sluwe vos naar de uil. Daarmee krenkte hij haar precies in haar kracht: haar integriteit. Want wat nagalmde was niet het inhoudelijke verweer van Kaag, niet de oprechte verontwaardiging over zoveel onterechte laster, maar die pesterige herhaling van woorden (‘verrader’) en dat beeld van een gesluierde, buigende Kaag. Die nestelen zich in de onderbuik van de kijker, zaaien twijfel in het hart van de kiezer. Dat is de effectiviteit van pathos.
Tenzij…tenzij die kijker het spel doorziet, goed op de hoogte is en zijn gezond verstand gebruikt. Laten we hopen dat de meeste kiezers zich vandaag laten leiden door logos. En door een op feiten gebaseerd ethos. Want wie het nodig heeft andermans integriteit en geloofwaardigheid met halve waarheden te beschimpen, heeft kennelijk zelf niets substantieels om zijn ethos aan te ontlenen. En dan kan het zomaar zijn dat de vos zichzelf uiteindelijk in de staart bijt.
17 maart 2021
Energizers en glittersloffeneen dag uit het leven van een ‘Corona-docent’

Ik heb Corona. Het woord ‘positief’ prijkt op mijn online-testuitslag en ik schrik toch. Als de klachten blijven zoals ik ze nu heb, overleef ik het vast, maar je weet toch nooit hoe loopt. Ik denk terug aan mijn laatste online-les voordat ik de uitslag kreeg. Achteraf bezien heb ik daar wellicht mijn laatste krachten verspeeld;).

Negen studenten, in drie maal drie vakjes op mijncomputerscherm, kijken me via de MsTeams-meeting passief aan. Studente A hangt in een witte ochtendjas in bed. Ze lepelt lusteloos haar ontbijt uit een 500-grams beker magere kwark. Studente B checkt, onderuitgezakt, nog even haar telefoon. Student C verbergt zijn slaperige hoofd half achter de kap van zijn hoodie. Als ik vanuit mijn ooghoeken naar mezelf loer op het scherm, zie ik rimpels en donkere kringen onder mijn ogen. Het scherpe glas van mijn nieuwe beeldschermbril legt genadeloos het vertakkend lijnenspel in mijn gezicht bloot. Snel schuif ik mijn stoel naar achteren. Van een afstand heb ik meer vrede met wat ik zie. Bovendien doet mijn gebloemde blouse het best leuk op het scherm. Mijn versleten joggingbroek en de knalgroene sloffen met glittertjes eronder, vormen niet echt een modieuze match, maar geen hond die het ziet. Ik weet dat je je eigenlijk elke dag moet kleden alsof je buitenshuis naar je werk gaat, maar vanmorgen had ik daar geen puf voor. Ook ik moet de motivatie voor de online-lessen af en toe uit mijn tenen halen.

Ik schraap mijn keel. Zet mijn mimiek op ‘energiek’ en begin met de les. De gezichten staan onleesbaar. Als ik vertel dat ik na een uurtje er vandoor moet om langs de teststraat te gaan, lichten de ogen van mijn studenten wat op. Ik heb al een tijd hoest- en benauwdheidsklachten en de afspraak kon niet anders dan nu. Vandaar dat ik rap door de collegestof heen ga. Ze vinden het prima. Geloof ik.

Na een half uur uitleg-op-tempo gaan de oogleden bij mijn publiek echter hangen. Menigeen kan een geeuw niet onderdrukken. Gelukkig heb ik wat ‘energizers’ voorbereid en dit lijkt het moment om er een paar uit te proberen. Eerst een quizje met ‘mondkapje op, mondkapje af.’ Enige hilariteit ontstaat. Ze worden weer wat wakker. Zijn iets alerter. Maar ik wil meer focus en ik wil ze behoeden voor doorzitplekken en degenererende hersenen. Dus kies ik de zogenaamde ‘shake-it-out’. Als een echte Erik Scherder-adept ga ik staan en moedig ik de studenten opgewekt aan om in beweging te komen. In de minieme ruimte tussen mijn bureau, stoel en het logeerbed dat achter me staat, schud ik acht keer met mijn rechterarm, linkerarm, rechterbeen, linkerbeen en doe ik een ‘wiggle’ met mijn heupen. Schoorvoetend doen de studenten me na. Dan vier keer, twee keer, een keer.  ‘EN….TEMPO!’, schreeuw ik als een volleerd fitness-juf in de camera. Ik stoot mijn been tegen de bedrand en vloek binnensmonds.

Dan gestommel op de gang. Mijn deur gaat open. Dochter steekt haar hoofd om de hoek van mijn kamer en vraagt of het zachter kan. Ze heeft online-practicum van de uni. Verstoord kijk ik haar aan. Dan zie ik haar blik. Die gaat van mijn verhitte hoofd, langs mijn blouse naar beneden. ‘Mam, serieus….’, fluistert ze. Ik gebaar met een subtiele handbeweging dat ze weg moet gaan. Inmiddels zijn de negen studenten op het beeldscherm super geïnteresseerd. Maar mijn dochter sist nogmaals, terwijl ze nadrukkelijk naar mijn onderdanen wijst: ‘Mam, die joggingbroek en… je glittersloffen!’

Ik kijk en schrik. Dan wend ik me weer tot het beeldscherm. Negen hoofden staren me breed grijnzend aan. Super alert en gefocust ineens. Ik draai me naar mijn dochter maar die is al weg. Naar haar eigen kamer, naar haar eigen les, naar de hoogleraar Klinische Psychologie die heel kalm, in keurig driedelig pak, met perfect matchende Van Bommel-schoenen, het online-college verzorgt.

Ik sluit de les af, stap in de auto en race naar de teststraat. Met sloffen. Niemand die het ziet.

24 november 2020


Yoga in de boomgaard (1)

Ik fiets over het smalle landelijke weggetje. De wijde pijpen van mijn Thaise broek wapperen vervaarlijk dicht langs mijn open kettingkast. Met mijn ene hand sjor ik de stof omhoog en met de andere hand houd ik mijn homemade geweven Thaise tas voorop het fietsrekje op zijn plek. Het is coronatijd en mooi weer en we hebben outside-yoga.

Ik was echt op tijd opgestaan maar, zoals mij niet vreemd, toch weer net te laat vertrokken. Natuurlijk is de weg net wat langer dan ik had ingeschat. Dus trap ik me in het zweet naar het doodlopende einde van dit idyllische weggetje waar boomgaard, yogajuf en inmiddels vast alle andere deelnemers op me liggen te wachten.

De hectiek begint deze ochtend eigenlijk wanneer ik op mijn fiets wil stappen maar deze met twee hangsloten aan de boom geketend blijkt. Actie van mijn man, die de onlangs op camera gesignaleerde dieven in de wijk te slim af wil zijn. Foeterend zoek ik de sleuteltjes, waarbij ik mijn huissleutel ergens neerleg en die vervolgens ook niet meer kan vinden.

Mijn dochter zit aan de eettafel klaar om -in alle rust- haar online-college te gaan volgen. Ze volgt me met een blik vol deernis en net verholen irritatie. ‘Mam, wat zoek je?’

‘Ja, verdomme, mijn huissleutel. Waar leg ik die nou weer?’

Ze zucht, staat rustig op en pakt mijn key-cord van het aanrechtblad. Ze houdt het demonstratief voor mijn gezicht. ‘Deze misschien?’

‘Hoe kan dat nou?’

Mijn dochter trekt een wenkbrauw omhoog zoals alleen zij dat kan. In haar ogen zie ik hoe ze mij verantwoordelijk stelt voor het overduidelijk door mij aan haar overgedragen ‘alles-op-de-deadline-doen-gen’.

Ik gris het ding uit haar hand. De volwassen kleuter in mij pruttelt: ‘Maar ik kom nu toch niet meer op tijd.’

Mijn dochter duwt mij zachtjes naar de gang, plukt haar fietssleutel van het rekje en opent de voordeur: ‘Hier ga nu maar, daar knap je van op.’

En ik ook, hoor ik haar denken. ‘Pak mijn fiets maar.’ Ze geeft me een zetje en als ik amper buiten sta, sluit ze de deur. Ze zwaait me niet na.

juli 2020


Yoga in de boomgaard (2)

Als ik bezweet bij de boomgaard aankom, zit iedereen al met de handen voor de borstkas gevouwen onder de bomen. Ze zijn al begonnen. Ik zigzag -met anderhalve meter afstand- tussen de deelnemers door. Net als ik wil neerploffen, besef ik dat geen matje heb gepakt. Ik zigzag al tip-toe’end terug, pak een matje en ontsmet het vluchtig. Dan neem ik plaats op de eerste de beste plek achteraan. Ik vouw mijn benen in de kleermakerszit en veins rust.

De grond onder mijn billen is hobbelig. Voor mijn matje ligt een enorme berg droog gras. Shit, ik heb mijn hooikoortstabletje niet ingenomen. Heb ik mijn puffer wel in mijn tas? Als ik ga verzitten rent de zwarte Labrador op me af en blaft. Ik negeer hem. Ik probeer de houding van de juf weer op te pakken. De triangle-pose. Er landt een strontvlieg op mijn enkel. Mindful probeer ik het gekriebel alleen te observeren.

Onder mijn oksel door zie ik hoe de boer op de trekker stapt. Geen onaardige vent, voor zover ik ondersteboven hangend kan beoordelen. Hij start de tractor en met grommende motor rijdt hij langs ons heen naar het weiland. De yogajuf verheft iets haar stem.

Als hij na een half uur rotherrie maken, weer terug het erf oprijdt, staan we in de berghouding. ‘Voel na wat deze oefening met je heeft gedaan.’ Ik voel en gluur tegelijk door mijn wimpers. De boer stopt de motor. Het geluid sterft vrijwel direct weg. Hij stapt van de trekker. Het is stil op het geblaf van de Labrador na die hem kwispelend tegemoet rent. Boer aait hem over de kop. Dan pakt hij traag een shaggie uit zijn zak en steekt hem op. Hij inhaleert diep en blaast langzaam de rook in slierten voor zich uit, het hoofd iets in de nek. In alle rust kijkt hij over zijn land. Hij focust moeiteloos. Hij wel. Dan draait hij ons de rug toe en loopt naar het woonhuis. Zijn warme eten voor tussen de middag staat daar waarschijnlijk klaar. Erna gaat hij weer aan de slag. Het gras moet voordat de regen komt van het land. En die bui laat niet lang meer op zich wachten.

Dat voelt hij. Aan zijn water.

Een tweede strontvlieg landt op mijn been. Ik mep hem keihard van me af. Niet mindful maar wel raak.

juli 2020


Bang voor Nico Dijkshoorn 

DWDD is niet meer. ‘Tot zover’, zei Matthijs vorige week vrijdag en hij trommelde daarbij niet meer op tafel. Ik mis het programma. Ik mis ook Nico Dijkshoorn die iedere woensdagvond zijn column daar schreef en voordroeg. De columnist met wie ik twee weken geleden eigenlijk had mogen optreden in Schiedam. Maar het ging niet door.

Ik zou meedoen met ‘Schrijvers aan de toog’, een ludiek evenement ter ere van het 100-jarig bestaan van de Schiedamse bibliotheek. In oktober had ik deze uitnodiging aangenomen met een licht gevoel van spanning. Ik, die me ternauwernood ‘schrijver’ durfde te noemen, zei stoer ‘ja, natuurlijk’op de vraag of ik wilde voordragen aan de bars in plaatselijke cafés. Het was een kans op publiciteit voor mijn roman ‘De stille oorlog van mijn vader’. En ach, tegen die tijd zou ik wel zien.

In de maanden die volgden, voelde ik mijn spanning toenemen als ik dacht aan 19 maart. Maar ik had het nog onder controle. Tot ik op een dag eind februari de ‘line-up’ van het programma onder ogen kreeg. Ik kreeg het acuut benauwd. Op de aankondiging van ‘Schrijvers aan de toog’ prijkten namen als Eva Hoeke, columniste uit het Volkskrant Magazine, Vrouwkje Tuinman en Nico Dijkshoorn. Ik googlede nog even voor de zekerheid, maar, het was echt dè Nico Dijkshoorn die iedere week bij Matthijs van Nieuwkerk in de studio zijn column voordroeg. De columnist die mij elke keer had weten te boeien en vaak had weten te ontroeren. Met zijn volumineuze stem en bombastische voordracht wist hij hoe hij met pathos zijn column tot leven moest wekken. Hij was al door een van de Schiedamse café-restaurants gereserveerd om in hun etablissement op te treden, hoorde ik uit betrouwbare bron. Niemand had nog een reservering op mij gedaan, naar mijn weten…

Ik sliep er slechter van. Wie zou er, wanneer er ook schrijvers van dit formaat hun spitsvondige stukjes zouden voordragen, in vredesnaam afkomen op ene Annemieke de Schepper. Een Schiedamse schrijfster met een debuutroman over een onbekende Zeeuwse familie in een vergeten Zeeuws-Vlaamse oorlog? Vrienden en gezinsleden spraken mij vermanend toe: ‘Doe niet zo onzeker.’ En: ‘He, het zijn gewoon mensen, hè.’ En: ‘Jij hebt gewoon je eigen stijl.’ Stuk voor stuk ware uitspraken, maar vooral geruststellend voor diegenen die er zelf niet hoefden te staan.

Ik zocht naar de wortels van mijn angst voor de concurrentie met een groepje BN’ers. Ik onderzocht het schrikbeeld dat ik daar zou staan met slechts een handjevol mensen om me heen. Slechts intimi om precies te zijn, die me bemoedigend glimlachend aan zouden kijken terwijl ik met bibberende handen mijn boek op de juiste pagina zou openslaan, en aarzelend zou beginnen met lezen. De intimi die me na afloop, vluchtig zouden zoenen en na een ‘Goed gedaan joh’ zich niet te opvallend maar wel zo rap mogelijk uit de voeten zouden maken op weg naar de volgende kroeg waar over vijf minuten, nou ja, u-weet-wel-wie, zou gaan optreden. Mij achterlatend in een leeg café met de kroegbaas, mijn buddy en mijn uitgerolde banner.

Angst dus. Angst om niet te schitteren. Angst om niet te voldoen aan de verwachtingen van anderen. Angst om te moeten constateren dat iemand uit medelijden naar jou komt luisteren in plaats van uit intrinsieke belangstelling voor jouw werk.

En toen kwam Corona. Ik hoef waarschijnlijk niets verder uit te leggen. Want u begrijpt het: het evenement waar ik een half jaar geleden met zoveel aplomb ‘ja’ op had gezegd en waar ik zo tegenop was gaan zien, ging niet door. Vanwege Corona. Afgelast zoals zoveel andere evenementen. Ik voelde niet veel, geen opluchting, geen teleurstelling, slechts een lichte gêne voor wat ik zo had opgeblazen in mijn geest.

Het leven ging door. In de dagen die volgden waren er steeds meer bezigheden die werden gecanceld. Mijn optreden aan ‘Schrijvers aan de toog’ werd een goede grap zoals die van ‘Ken je die van Sam en Moos die op vakantie gingen? Nee? Nou, ze gingen niet.’  Het verdween op de achtergrond in alle Corona-hectiek.

Tot afgelopen week, woensdag 25 maart. Op tv keek ik naar een van de laatste afleveringen van DWDD. Matthijs van Nieuwkerk was druk in gesprek met zijn tafeldame tot hij zich plots wendde tot de bijna lege tribune en het woord gaf aan Nico Dijkshoorn. Daar zat hij: mijn held, de BN’er met wie ik eigenlijk vorige week donderdag aan de toog had mogen zitten, die in mijn hoofd de belangrijkste veroorzaker was geworden van het ontbrekend publiek bij mijn voordracht. Daar zat hij. Op de vierde of vijfde rij van een lege tribune. De bevlogen columnist die elf jaar lang elke woensdag bij Matthijs zijn column voordroeg. Elf jaar lang omgeven door de energie van een enthousiast publiek en tegenover een volle tafel met geanimeerde gasten. Met elke woensdag een luid applaus als beloning. Daar zat hij nu. Niemand om hem heen. Geen enkel mens voor, naast of achter hem. Op meer dan 1,5 meter afstand van de tafel met Matthijs en zijn twee gasten.

Het overviel hem dat hij nu al de beurt kreeg. Hij zette zijn leesbril op. Verweesd en verward begon hij met voordragen. Zijn woorden weergalmden in de verder lege studio. Hij versprak zich een keer. Sloeg zijn schriftje dicht. Improviseerde. Bedankte Matthijs voor al die mooie jaren: ‘Ik vond het weergaloos’, benadrukte hij. Het bleef stil. Geen publiek dat applaudisseerde. Matthijs knikte hem toe: ‘Jij ook bedankt, Nico.’ En ging verder met zijn volgende gast.

Toen de camera wegdraaide, zag ik nog net de knieën van Nico in beeld. Zijn handen met de pen erin er wat hulpeloos en vruchteloos bovenop. Hij bleef zitten tot het bittere eind.

1 april 2020


Corona- dekbed

Ik had nog een kadobon te besteden en omdat ik toch beter binnen kon blijven, surfte ik wat doelloos over het internet. Ik stuitte op een prachtig gekleurde dekbedhoes. Mijn vinger hing al boven de button ‘voltooi uw bestelling’ maar een licht verontrust gevoel weerhield me. Waar kwam dat vandaan?

Vanuit mijn ooghoeken zag ik het ineens. Op de zwarte achtergrond van het beddengoed prijkten her en der blauwgroene kroontjesachtige rondjes. Ze vertoonden een opvallende gelijkenis met de beestjes van verschillend formaat die ik deze dagen bij elk nieuwsitem op de achtergrond in het decor voorbij zag drijven. Ik aarzelde. Vocht tegen mijn irrationele angst dat ik het onheil over me af zou roepen wanneer ik me onder een dusdanige print te ruste zou leggen. Me zou overgeven aan de slaap onder een dekbed vol Corona-achtige wezens.

De emotie won het van de ratio. Ik drukte op ‘annuleer uw bestelling’. Keek nog even sluiks naar het levenloze dekbed en fluisterde: ‘Sorry, misschien volgend jaar.’ Ik surfte verder.

En kocht het boek met de geruststellende titel ‘Wees onzichtbaar.’

maart 2020


Genderneutrale buit 

Waarom doe ik dit weer op het allerlaatste moment? Ik parkeer mijn hemelsblauwe Mini scheef in een van de parkeerhavens en ren naar de Action, visualiseer hoe ik in mijn voet tussen de deur ga zetten. Maar ik kan nog gewoon naar binnen. Een donkerharige jongen kijkt me vriendelijk aan. Als hij al denkt ‘moet dat nou vlak voor sluitingstijd?’ dan verbergt hij dat op professionele wijze. Ik steven doelgericht op het schap met schrijfmaterialen af. Geen zorgen, sein ik met mijn hele houding naar het al opruimende personeel, ‘ik weet precies wat ik zoek’.

Daár, naast de pennen en gummetjes en boven de schriften liggen ze: de opschrijfboekjes. Die moet ik hebben. Elk jaar als ik mijn keuzecursus ‘Creatief Schrijven’ start, trakteer ik de studenten op kleine boekjes waarin ze hun inspiratie kunnen noteren. Boekjes zo klein dat ze ze mee kunnen nemen in handtas, broekzak of laptoptas. En zo leuk en inspirerend dat ze ze graag op hun nachtkastje leggen. ’s Nachts slaan ze het met liefde open om hun malende, creatieve gedachtes aan het minuscule papier toe te vertrouwen. Met dank aan de juf. Stel ik me zo voor.

Vanuit die missie zoek ik naar exemplaren met een variatie aan kleuren, afmetingen en dessins: bloemetjes, gekke teksten, hologrammen met kleine hondjes en kekke kaftjes met geometrische figuren. Hoopvol gaan mijn ogen langs de planken. Ik duik met mijn gezicht dichter naar de vakken. Huh, vorig jaar lagen er veel meer verschillende. Ik wend me naar een andere plank, links, rechts. Mijn horloge wijst vijf voor zes. Paniek. De donkerharige jongen staat ineens pal achter me: ‘Mevrouw we gaan zo sluiten.’Ja, ja ik ben bijna klaar, kramplach ik in zijn richting.

Ik graai nu als een doorgedraaide dame tijdens de Doldwaze dagen in het vak. Ruk de achterste stapel boekjes naar voren en trek de onderste naar boven. De jongen achter me kucht luidruchtig. Ik negeer zijn seintje. Zoek verdwaasd verder naar variatie. Maar de realiteit dringt zich op: slechts kleine vierkante roze boekjes met bloemetjes op de voorkant, een wit ringbandje aan de rug. Ik aarzel. Ik heb deze cursus alleen meisjesstudenten. Maar roze en bloemetjes? Dat is wel extreem niet-genderneutraal.

Een hete adem in mijn nek: ‘Mevrouw, we gaan nu écht sluiten. Wilt u naar de kassa gaan.’

‘Ja, ja.’ Haastig gris ik nog wat basic-boekjes met knalkleuren uit het vak ernaast.

‘Mevrouw…..’

Ik schuifel ruggelings langs de niet-meer-zo-vriendelijke jongen, mijn buit schichtig in mijn armen geklemd als een Neanderthaler die een net geschoten buffel naar haar hol sleept. De kassière zucht demonstratief. Met neergeslagen ogen loop ik langs de jongen die de deur voor me openhoudt. De inmiddels donkere straat op.

De volgende dag. Op school. De boekjes heb ik strategisch uitgestald op tafel. De verschillende effengekleurde her en der verspreid, de bloemetjesboekjes ertussenin. Zoveel mogelijk variatie suggererend. Gespannen kijk ik naar mijn schrijfmeiden. Ik zie de handen reiken. Ze graaien. Aarzelen niet.. Binnen enkele secondes is het feit beslecht: de roze gebloemde printjes zijn op. Studente A. hangt nog met haar stoere, ongelakte nagels boven de tafel, teleurstelling trekt over haar gezicht. ‘Jammer’, zucht ze, ‘heel jammer.’ Ze beziet de overgebleven boekjes. ‘Ze zijn ‘cute’ hoor’, verontschuldigend kijkt ze me aan, ‘maar ik ben echt zo gék op roze.’


Mailbox en maandagochtendblues

Het was Blue Monday. En als je iets benoemt, dan voelt het ook zo. De grijze ochtendnevel die langs mijn voorraam voorbijdreef, werkte daar optimaal aan mee. Ik opende mijn laptop op zoek naar wat opbeurend nieuws. Dat was er ook niet. Tot ik mijn mailbox opende. Het woord Pumbo lachte me tegemoet.

Even voor de helderheid: Pumbo is de organisatie die mijn roman De stille oorlog van mijn vader heeft gedrukt en de verkoop vanuit het Centraal Boekhuis voor mij regelt. Elke dag stipt om 8.00 uur doet deze organisatie haar updates de deur uit. Geen bericht betekent geen verkoop. Wel bericht betekent dat er in ieder geval één exemplaar van mijn roman is verkocht via het Centraal Boekhuis.

Ik open het bericht. Mijn hart klopt wat sneller. Yes! De score is boven verwachting: niet een maar wel zeven exemplaren verkocht! Dit is gaaf. Een tinteling trekt door mijn hoofd. Het feit dat er meerdere mensen gister op het idee zijn gekomen om mijn boek te bestellen doet mijn Blue-Monday-stemming voorzichtig omslaan. Ik word gezien. Erkenning.

Het blijft een raar proces. Schrijven is naar binnen keren en focussen. Als de roman er ligt, begint het naar buiten treden. En dat gaat soms sneller dan je zelf doorhebt. Pas stelde ik me op een studiedag voor aan twee mij nog onbekende collega’s. Hun eerder wat afwezige blik veranderde bij het horen van mijn naam: ‘O, Annemieke de Schepper, ben jíj dat?’ Een andere collega grijnsde: ‘Ja, onze schrijfster, de BN’er.’ En dan doelde ze waarschijnlijk niet op de cursus ‘persberichten schrijven’ waar ik net de laatste hand aan had gelegd.

Terug naar de Pumbo-mail. Ik bekijk hem nog eens goed. Waar komen de aanvragen vandaan? Drie gaan er naar het Niblion. De bibliotheken hebben vanaf vorige week de officiële Niblion-recensie van mijn boek in hun database kunnen lezen. Het effect daarvan is merkbaar.

Dan zijn er twee exemplaren besteld door boekhandel Van Remortel uit Hulst, de bourgondische stad uit mijn Zeeuws-Vlaamse jeugd. Annemarie van Remortel verdient een absolute ereplaats in mijn blog. De dag na mijn boeklancering in Terneuzen ging ik spontaan bij haar langs, een stapeltje van mijn boeken onder mijn arm. Ze bekeek de cover, murmelde wat met haar collega achter de toonbank en zei zonder veel omhaal van woorden: ‘Ah ja, doe d’r maar vijf.’ Ze rekende cash met me af.

Ik huppelde naar buiten en wapperde met de paar tientjes in mijn handen naar mijn man die in de auto op me zat te wachten. Zo’n eerste blijk van vertrouwen doet veel met een onzeker schrijvershart. Het werd het begin van een succesvolle samenwerking. Na een week mailde Annemarie me met het dringende verzoek: ‘Kun je me nog 15 boeken sturen. Er is zeer veel vraag naar je roman.’ Als je het hebt over hoogtepunten in dit schrijfavontuur dan was dit er toch echt eentje. Annemarie levert inmiddels een gestage stroom aan klanten voor mijn boek. Ze bestelt ze nu via het CB.

Terug naar de mail. Eén exemplaar gaat naar Buitelaar Blz. boekhandel in Goirle. Wie zou er te Goirle mijn boek bij de boekhandel hebben besteld? Ik speur in gedachten mijn vrienden- en kennissenkring af. Er schiet me niet direct een naam te binnen. Is het wellicht mijn oud-onderwijzer Hennie Jansen met wie ik sinds kort weer contact heb? Die mij mijn eerste vertrouwen in mijn schrijfkunnen gaf. Of is het de boekhandelaar zelf die mijn roman een plekje gunt op zijn thematafel ’75 jaar vrijheid’? Ik check of de winkel een facebookpagina heeft. Misschien moet ik ze ‘taggen’. Ik begin zowaar een echte online-marketingbitch te worden.

Dan de laatste bestelling. Eén enkel exemplaar, vermeld onder de categorie ‘overig’. Dat intrigeert me. Wie gaat hierachter schuil? Is het een eenzame boekhandelaar zonder naam? Of een net-niet-echte-bibliotheek, die in geen enkele categorie te plaatsen is? Misschien zo eentje met een vogelhuisjesachtig kastje langs de straat met de gepersonaliseerde oproep ‘Leen mij en zet er een ander voor in de plaats’. Of een schoolmediatheek waar een vrijwillige boekenmoeder met veel moeite (‘ik ben niet zo goed met computers’) de bestelling heeft geplaatst? De categorie ‘overig’ werkt op mijn gemoed. Wie geen naam krijgt, bestaat niet. Herman van Veen zingt in mijn hoofd ‘Ik heb dat tedere gevoel…voor elke zot voor elke dwaas…die buiten ronddwaalt zonder doel…’. Ik druk de weer opkomende Blue-Monday-mood de kop in en verman mezelf. ‘Dankbaarheid’, mompel ik, ‘en erkenning.’

Welnu, beste Niblion, bibliotheken, boekhandelaar Buitelaar, Annemarie en … vooral die ene onzichtbare, niet-benoemde, lieve mevrouw of meneer ‘overig’: dank u. Dank voor de interesse. Dank voor de aankoop. ‘You made my (mon)day’ ! 🙂


Column ‘Gegriep’ uit ‘Schoolbestuur’ december 2003

Voor iedereen die zich voorneemt om met kerst lief te zijn voor zijn naasten maar bij wie dat toch even niet lukt;). Net als ik toentertijd in 2003. Mijn oudste dochter, nu 27 jaar, was toen elf. Fijne kerstdagen nog allemaal!


Column ‘Consultatiebureau’ uit ‘Schoolbestuur’ mei 2003

Bestel mijn boek

Een van mijn eerste columns in het blad ‘Schoolbestuur’.  Mijn jongste dochter Jonna is hier drie jaar oud. Zestien jaar geleden, ze is nu een sociale meid van 19, maar wat lijkt het nog dichtbij: haar eenkennigheid en de soms ongemakkelijke situaties die daardoor ontstonden. #nukanikeromlachen


De Slag om de Schelde in maatje 34 

Bestel direct mijn boek!

Ik ben boos. Al weken verheug ik me erop dat er een speelfilm gedraaid gaat worden over de Slag om de Schelde. En dat ik daar een figurantenrolletje in mag spelen. Wat is er mooier dan het onderwerp van mijn roman De stille oorlog van mijn vader ook aan den lijve te ervaren, al is het dan geacteerd? Terug in de tijd in het Zeeuwse land en ik erin als Zeeuws meisje.

Ik had me al ingeschreven bij MultaCasting. Ik hield de mail nauwlettend in de gaten. En ik werd lid van de besloten facebookpagina ‘Figuranten Slag om de Schelde’. Zo kon mij niets ontgaan en het kon geen kwaad om zo vroeg mogelijk een virtuele band op te bouwen met mijn collega-acteurs uit den lande.

Ik maakte best een goede kans, dacht ik zelf. Zeeuwse roots, sterke motivatie, blond, blauwe ogen, niet te groot en golvend haar dat prima in een jaren veertig kapsel gestyld kon worden. Ik zette de draaidagen alvast in mijn agenda. Ik was er klaar voor.

Tot eergisteren de mail van MultaCasting kwam. Over de gezochte figuranten. Erbij een lijstje met voorwaarden. Ik check die van de kleding en het uiterlijk van de dames.

– Maximaal 178cm lang. Check 
– Maximaal schoenmaat 41.
Check
– Half lang tot lang haar.
Check
– Geen zichtbare tattoos (hoofd, handen, nek).
Indien je een brildrager bent moet er een mogelijkheid zijn om tijdens de opnames lenzen in te doen of zonder bril te figureren. Check.

So far so good. Tot ik bij de laatste voorwaarde beland: ‘– Confectiemaat 34 t/m 38′. Ik lees het nog eens. Met mijn goede leesbril. Het staat er echt. De vrouwelijke figuranten moeten passen in maatje 34 tot en met 38. Met mijn goedgevulde zitvlak schuif ik onrustig heen en weer op mijn stoel. Van verontwaardiging schud ik mijn blozende, want -van oorsprong-Zeeuwse wangen. Het kon niet waar zijn. Met deze, tot drie beperkte, confectiematen werd mijn droom aan diggelen gegooid. Welke idioot had bedacht dat de vrouwen in deze film fotomodellen moesten zijn met kindermaatjes 34 of 36 bij een lengte van 1.78 en een schoenmaat 41? Ik klik naar de facebookgroep. Briezend type ik mijn commentaar: ‘Dat gaat hem niet worden voor mij! Maatje 34-38.”

‘Tja, het was nu eenmaal geen vetpot in die tijd’, antwoordt iemand.

Nu weet ik toevallig dat de hongerwinter nog moest komen en die was niet in Zeeland. ‘Bovendien hebben vrouwen de neiging om, ook in oorlogstijd kinderen te baren, te zogen en daardoor uit te dijen!’ Iemand lacht me toe met de duim omhoog.

Ik voel me als 56-jarige vrouw met maatje 40 (oké toegegeven sinds de overgang vaak maatje 42/44, afhankelijk van de pasvorm van de broek) ernstig gediscrimineerd. Waarom mogen er geen oudere, doorleefde vrouwenlijven in deze film?

Ik zoek naarstig naar afbeeldingen van Zeeuwse vrouwen in 1944. Kolossale dames in Axelse, Vlissingse en Goese klederdracht staren me vanaf de foto’s goedmoedig aan. Met hun gebolde rokken, gesteven schorten en kappen om hun schouders is hun confectiemaat sowieso niet in te schatten, maar ze passen zeker niet binnen de voorwaarden van MultaCasting.

Hoe realistisch wordt deze speelfilm, vraag ik mij af? Welke niet te lange, niet te dikke, niet te kort gekapte dames gaan er, tattoo-vrij en in confectiemaatjes 34 tot 38, in rond dartelen? Ik dus niet. Dat is duidelijk. Ik voldoe aan vier van de vijf voorwaarden. Alleen net niet die ideale maten.

Misschien schrijf ik me in als man. Dan voldoe ik aan alles. Maximaal confectiemaat 54, lengte 1.84, schoenmaat 46, geen zichtbare tattoos. Ik twijfel even bij de laatste voorwaarde: baard en/of snor moeten eraf mogen. Ik voel aan mijn ruwe bovenlip. Kijk in het strijklicht in de spiegel naar het dons op mijn kin. ‘MultaCasting, geen probleem! Tot snel.’

Annemieke de Schepper

september 2019


Fatal error: Allowed memory size of 134217728 bytes exhausted (tried to allocate 20480 bytes) in /home/deschepp/annemiekedeschepper.nl/wp-content/plugins/malcare-security/protect/fw/rule/engine.php on line 69