Annemieke schrijft blogs en columns. Ze schrijft over communicatie, coaching en creativiteit. Over wat haar bezighoudt als schrijfster en als docent/trainer/coach aan de opleiding Communicatie in Utrecht. Ook schreef ze zes jaar een maandelijkse column in het blad Schoolbestuur. Over de klantzijde van het onderwijs: haar belevenissen als ' moeder van drie kinderen. De nieuwste blogs vindt u hieronder. foto: Paul de Graaff
Boot op de snelweg
Vanmorgen zag ik onderweg naar Utrecht op de A12 een boot. Tenminste, hij voer natuurlijk niet op de snelweg maar het jacht stond stevig verankerd op de oplegger van een vrachtwagen en zoefde zo comfortabel over de weg. Het was een scheepje met wit en veel rood en zo bovenop de vrachtwagen torende het hoog boven de personenauto’s uit. Als ik mijn ogen een beetje toekneep leek het zelfs alsof het geheel zelfstandig -hoog boven het wegdek zwevend- voortbewoog. Ik vond het een vervreemdend en vermakelijk gezicht. Een schip op het droge. Varend over de snelweg. Ik dacht aan het zwerkbal van Harry Potter en aan de stratenmaker-op-zee-show. En toen ik het bootje passeerde, zag ik in de gauwigheid nog net de naam op de achterkant staan: ‘Amusant’. Wat ik maar wil zeggen: de werkelijkheid is soms wonderlijker dan je kunt bedenken.
januari 2023
Stikstofcrisis


december 2022
TE OUD OM TE HARDLOPEN



BLOG ONLINE FEEDBACK OF OEKRAINE ?De impact van oorlogsdreiging op studenten

INBREKER IN MIJN ONLINE-LES

Ik knuffelde een boom
Ik knuffelde vandaag een boom. Hoe dat zo, hoor ik u denken? Ik zag gisteravond het programma de ‘Driesterrencamping’ van Nick en Simon en zij lieten de gasten kennismaken met het knuffelen van bomen.
Daardoor geïnspireerd liep ik vanmiddag door het bos achter onze woonwijk en probeerde deze keer eens wat mindfuller te lopen dan ik normaal doe. Dat rustiger tempo was mij geadviseerd door mijn wandelcoach. Naast de geweldige effecten die dit op mijn geestestoestand zou hebben, bleek het ook een praktisch voordeel te hebben. Het bos is namelijk zo klein dat je er in niet-mindfulle staat zeer snel weer uit loopt. Nu genoot ik van elke stap tussen de bomen en varens en hoefde ik geen nieuwe routes te bedenken. Wel maakte ik me latent wat zorgen of ik in dit tempo wel aan de 10.000 stappen zou komen. Maar die gedachte liet ik komen en weer gaan zoals het spirituele wolkje aan de lucht. Ik mocht de gedachte opmerken maar hoefde er niet aan vast te houden.
Zo rustig kuierend stond ik ineens op een open plek. Ik zag een boom beschilderd met knalroze en blauwe verf. De tekens kon ik niet ontcijferen. Was het graffiti? Was het kunst? Of was het een cryptische aanduiding dat deze boom gesnoeid of gekapt moest worden? Hoe dan ook. Ik kreeg compassie met de boom en als vanzelf liet ik mijn hand over de stam glijden. Hoe zou het voor de boom voelen om met neon kleurstoffen bezoedeld te worden? Overweldigd door deze aanval van empathie was het, u gelooft het misschien niet, een geheel vanzelfsprekende stap om mijn beide armen om de boomstam heen te slaan en mijn wang tegen de schors te vlijen. Het voelde opmerkelijk koel. Prettig. Kalmerend.
Wel gluurde ik door mijn wimpers heen naar het pad aan de rand van het bosje. Daar liepen twee mensen met een hond. Ze keken even mijn kant op. Allerlei belemmerende overtuigingen schoten door mij heen. Maar ik negeerde mijn ego dat zich op wilde richten en doen alsof ik een foto nam van een onder de boom groeiende paddenstoel. Ik hield kranig stand. ‘Ik knuffelde een boom. So what? Nooit eerder gezien?’ Vanuit mijn ooghoeken zag ik de vrouw wijzen en de man zijn hoofd schudden. De hond liep blaffend mijn kant op. Ik verstijfde. De ontspanning in mijn lijf was ver te zoeken. Maar de hond werd teruggefloten en het stel verdween uit mijn gezichtsveld. Vastgeklampt aan de boom, probeerde ik mijn gevoel van gêne en mijn hartslag weer onder controle te krijgen. Pas toen ik niemand meer zag, maakte ik me los van de boom en wandelde zo nonchalant mogelijk weer weg.
Na deze gemixte ervaring sprak ik mezelf toe dat ik hoe dan ook trots op mezelf mocht zijn (hallo Ego!). Dat ik het toch maar zomaar gedaan had: in een publiek bosje achter mijn woonwijk een boom hebben staan knuffelen, met voorbijgangers die afkeurend toekeken. Er zijn mensen voor mindere zaken opgepakt.
‘s Avonds sprak ik mijn oudste dochter. Zij bleek toevallig ook vandaag een boom te hebben geknuffeld. Ik was even uit het veld geslagen. Was het misschien nationale boomknuffeldag? Een licht gevoel van teleurstelling bekroop me nu de hyperpersoonlijke ervaring eraf was. Mijn beleving leek me ineens minder waard. Ik was nog ver af van de ego-loze toestand.
Wat me wel geruststelde was dat ook zij last had gehad van het idee bekeken te worden. Onbevangenheid was ook voor ons, als spiri-chicks, geen vanzelfsprekend gegeven.
De volgende dag liep ik niet door het bos maar door de wijk. Toen ik langs de basisschool wandelde was het net speelkwartier. Groepjes kinderen renden met elkaar over het plein of zaten bij de zandbak. Maar één meisje stond alleen bij de hoofdingang van de school. Ze omvatte met beide armen de hoge pilaar onder de overkapping bij de voordeur. Terwijl ze de paal omklemde liet ze zich langzaam met haar bovenlijfje naar achteren hangen en gooide ze haar hoofd in haar nek. Daarna draaide ze heel traag en aandachtig om de paal heen, dribbelend met haar voeten. Zo kwam het dat ze mij ineens recht in het gezicht keek. Ik bleef staan. Zij draaide zich niet weg. Ze bleef al hangend naar mij kijken. Veranderde niet van uitdrukking. Tot ze mij weer geheel leek te vergeten, zichzelf rechttrok aan de paal en haar hele lijf tegen de pilaar drukte en haar wang tegen het staal aan vlijde. Zo bleef ze roerloos staan.
Ik keek naar haar en vroeg me af hoe die totale onbevangenheid aanvoelde. Ik kon alleen maar heel diep graven in mijn geheugen.
november 2021
Wilders versus Kaag: een tien voor retorica
Energizers en glittersloffen– een dag uit het leven van een ‘Corona-docent’
Ik heb Corona. Het woord ‘positief’ prijkt op mijn online-testuitslag en ik schrik toch. Als de klachten blijven zoals ik ze nu heb, overleef ik het vast, maar je weet toch nooit hoe loopt. Ik denk terug aan mijn laatste online-les voordat ik de uitslag kreeg. Achteraf bezien heb ik daar wellicht mijn laatste krachten verspeeld;).
Negen studenten, in drie maal drie vakjes op mijncomputerscherm, kijken me via de MsTeams-meeting passief aan. Studente A hangt in een witte ochtendjas in bed. Ze lepelt lusteloos haar ontbijt uit een 500-grams beker magere kwark. Studente B checkt, onderuitgezakt, nog even haar telefoon. Student C verbergt zijn slaperige hoofd half achter de kap van zijn hoodie. Als ik vanuit mijn ooghoeken naar mezelf loer op het scherm, zie ik rimpels en donkere kringen onder mijn ogen. Het scherpe glas van mijn nieuwe beeldschermbril legt genadeloos het vertakkend lijnenspel in mijn gezicht bloot. Snel schuif ik mijn stoel naar achteren. Van een afstand heb ik meer vrede met wat ik zie. Bovendien doet mijn gebloemde blouse het best leuk op het scherm. Mijn versleten joggingbroek en de knalgroene sloffen met glittertjes eronder, vormen niet echt een modieuze match, maar geen hond die het ziet. Ik weet dat je je eigenlijk elke dag moet kleden alsof je buitenshuis naar je werk gaat, maar vanmorgen had ik daar geen puf voor. Ook ik moet de motivatie voor de online-lessen af en toe uit mijn tenen halen.
Ik schraap mijn keel. Zet mijn mimiek op ‘energiek’ en begin met de les. De gezichten staan onleesbaar. Als ik vertel dat ik na een uurtje er vandoor moet om langs de teststraat te gaan, lichten de ogen van mijn studenten wat op. Ik heb al een tijd hoest- en benauwdheidsklachten en de afspraak kon niet anders dan nu. Vandaar dat ik rap door de collegestof heen ga. Ze vinden het prima. Geloof ik.
Na een half uur uitleg-op-tempo gaan de oogleden bij mijn publiek echter hangen. Menigeen kan een geeuw niet onderdrukken. Gelukkig heb ik wat ‘energizers’ voorbereid en dit lijkt het moment om er een paar uit te proberen. Eerst een quizje met ‘mondkapje op, mondkapje af.’ Enige hilariteit ontstaat. Ze worden weer wat wakker. Zijn iets alerter. Maar ik wil meer focus en ik wil ze behoeden voor doorzitplekken en degenererende hersenen. Dus kies ik de zogenaamde ‘shake-it-out’. Als een echte Erik Scherder-adept ga ik staan en moedig ik de studenten opgewekt aan om in beweging te komen. In de minieme ruimte tussen mijn bureau, stoel en het logeerbed dat achter me staat, schud ik acht keer met mijn rechterarm, linkerarm, rechterbeen, linkerbeen en doe ik een ‘wiggle’ met mijn heupen. Schoorvoetend doen de studenten me na. Dan vier keer, twee keer, een keer. ‘EN….TEMPO!’, schreeuw ik als een volleerd fitness-juf in de camera. Ik stoot mijn been tegen de bedrand en vloek binnensmonds.
Dan gestommel op de gang. Mijn deur gaat open. Dochter steekt haar hoofd om de hoek van mijn kamer en vraagt of het zachter kan. Ze heeft online-practicum van de uni. Verstoord kijk ik haar aan. Dan zie ik haar blik. Die gaat van mijn verhitte hoofd, langs mijn blouse naar beneden. ‘Mam, serieus….’, fluistert ze. Ik gebaar met een subtiele handbeweging dat ze weg moet gaan. Inmiddels zijn de negen studenten op het beeldscherm super geïnteresseerd. Maar mijn dochter sist nogmaals, terwijl ze nadrukkelijk naar mijn onderdanen wijst: ‘Mam, die joggingbroek en… je glittersloffen!’
Ik kijk en schrik. Dan wend ik me weer tot het beeldscherm. Negen hoofden staren me breed grijnzend aan. Super alert en gefocust ineens. Ik draai me naar mijn dochter maar die is al weg. Naar haar eigen kamer, naar haar eigen les, naar de hoogleraar Klinische Psychologie die heel kalm, in keurig driedelig pak, met perfect matchende Van Bommel-schoenen, het online-college verzorgt.
Ik sluit de les af, stap in de auto en race naar de teststraat. Met sloffen. Niemand die het ziet.
24 november 2020
Yoga in de boomgaard (1)
Ik fiets over het smalle landelijke weggetje. De wijde pijpen van mijn Thaise broek wapperen vervaarlijk dicht langs mijn open kettingkast. Met mijn ene hand sjor ik de stof omhoog en met de andere hand houd ik mijn homemade geweven Thaise tas voorop het fietsrekje op zijn plek. Het is coronatijd en mooi weer en we hebben outside-yoga.
Ik was echt op tijd opgestaan maar, zoals mij niet vreemd, toch weer net te laat vertrokken. Natuurlijk is de weg net wat langer dan ik had ingeschat. Dus trap ik me in het zweet naar het doodlopende einde van dit idyllische weggetje waar boomgaard, yogajuf en inmiddels vast alle andere deelnemers op me liggen te wachten.
De hectiek begint deze ochtend eigenlijk wanneer ik op mijn fiets wil stappen maar deze met twee hangsloten aan de boom geketend blijkt. Actie van mijn man, die de onlangs op camera gesignaleerde dieven in de wijk te slim af wil zijn. Foeterend zoek ik de sleuteltjes, waarbij ik mijn huissleutel ergens neerleg en die vervolgens ook niet meer kan vinden.
Mijn dochter zit aan de eettafel klaar om -in alle rust- haar online-college te gaan volgen. Ze volgt me met een blik vol deernis en net verholen irritatie. ‘Mam, wat zoek je?’
‘Ja, verdomme, mijn huissleutel. Waar leg ik die nou weer?’
Ze zucht, staat rustig op en pakt mijn key-cord van het aanrechtblad. Ze houdt het demonstratief voor mijn gezicht. ‘Deze misschien?’
‘Hoe kan dat nou?’
Mijn dochter trekt een wenkbrauw omhoog zoals alleen zij dat kan. In haar ogen zie ik hoe ze mij verantwoordelijk stelt voor het overduidelijk door mij aan haar overgedragen ‘alles-op-de-deadline-doen-gen’.
Ik gris het ding uit haar hand. De volwassen kleuter in mij pruttelt: ‘Maar ik kom nu toch niet meer op tijd.’
Mijn dochter duwt mij zachtjes naar de gang, plukt haar fietssleutel van het rekje en opent de voordeur: ‘Hier ga nu maar, daar knap je van op.’
En ik ook, hoor ik haar denken. ‘Pak mijn fiets maar.’ Ze geeft me een zetje en als ik amper buiten sta, sluit ze de deur. Ze zwaait me niet na.
juli 2020
Yoga in de boomgaard (2)
Als ik bezweet bij de boomgaard aankom, zit iedereen al met de handen voor de borstkas gevouwen onder de bomen. Ze zijn al begonnen. Ik zigzag -met anderhalve meter afstand- tussen de deelnemers door. Net als ik wil neerploffen, besef ik dat geen matje heb gepakt. Ik zigzag al tip-toe’end terug, pak een matje en ontsmet het vluchtig. Dan neem ik plaats op de eerste de beste plek achteraan. Ik vouw mijn benen in de kleermakerszit en veins rust.
De grond onder mijn billen is hobbelig. Voor mijn matje ligt een enorme berg droog gras. Shit, ik heb mijn hooikoortstabletje niet ingenomen. Heb ik mijn puffer wel in mijn tas? Als ik ga verzitten rent de zwarte Labrador op me af en blaft. Ik negeer hem. Ik probeer de houding van de juf weer op te pakken. De triangle-pose. Er landt een strontvlieg op mijn enkel. Mindful probeer ik het gekriebel alleen te observeren.
Onder mijn oksel door zie ik hoe de boer op de trekker stapt. Geen onaardige vent, voor zover ik ondersteboven hangend kan beoordelen. Hij start de tractor en met grommende motor rijdt hij langs ons heen naar het weiland. De yogajuf verheft iets haar stem.
Als hij na een half uur rotherrie maken, weer terug het erf oprijdt, staan we in de berghouding. ‘Voel na wat deze oefening met je heeft gedaan.’ Ik voel en gluur tegelijk door mijn wimpers. De boer stopt de motor. Het geluid sterft vrijwel direct weg. Hij stapt van de trekker. Het is stil op het geblaf van de Labrador na die hem kwispelend tegemoet rent. Boer aait hem over de kop. Dan pakt hij traag een shaggie uit zijn zak en steekt hem op. Hij inhaleert diep en blaast langzaam de rook in slierten voor zich uit, het hoofd iets in de nek. In alle rust kijkt hij over zijn land. Hij focust moeiteloos. Hij wel. Dan draait hij ons de rug toe en loopt naar het woonhuis. Zijn warme eten voor tussen de middag staat daar waarschijnlijk klaar. Erna gaat hij weer aan de slag. Het gras moet voordat de regen komt van het land. En die bui laat niet lang meer op zich wachten.
Dat voelt hij. Aan zijn water.
Een tweede strontvlieg landt op mijn been. Ik mep hem keihard van me af. Niet mindful maar wel raak.
juli 2020
Bang voor Nico Dijkshoorn
DWDD is niet meer. ‘Tot zover’, zei Matthijs vorige week vrijdag en hij trommelde daarbij niet meer op tafel. Ik mis het programma. Ik mis ook Nico Dijkshoorn die iedere woensdagvond zijn column daar schreef en voordroeg. De columnist met wie ik twee weken geleden eigenlijk had mogen optreden in Schiedam. Maar het ging niet door.
Ik zou meedoen met ‘Schrijvers aan de toog’, een ludiek evenement ter ere van het 100-jarig bestaan van de Schiedamse bibliotheek. In oktober had ik deze uitnodiging aangenomen met een licht gevoel van spanning. Ik, die me ternauwernood ‘schrijver’ durfde te noemen, zei stoer ‘ja, natuurlijk’op de vraag of ik wilde voordragen aan de bars in plaatselijke cafés. Het was een kans op publiciteit voor mijn roman ‘De stille oorlog van mijn vader’. En ach, tegen die tijd zou ik wel zien.
In de maanden die volgden, voelde ik mijn spanning toenemen als ik dacht aan 19 maart. Maar ik had het nog onder controle. Tot ik op een dag eind februari de ‘line-up’ van het programma onder ogen kreeg. Ik kreeg het acuut benauwd. Op de aankondiging van ‘Schrijvers aan de toog’ prijkten namen als Eva Hoeke, columniste uit het Volkskrant Magazine, Vrouwkje Tuinman en Nico Dijkshoorn. Ik googlede nog even voor de zekerheid, maar, het was echt dè Nico Dijkshoorn die iedere week bij Matthijs van Nieuwkerk in de studio zijn column voordroeg. De columnist die mij elke keer had weten te boeien en vaak had weten te ontroeren. Met zijn volumineuze stem en bombastische voordracht wist hij hoe hij met pathos zijn column tot leven moest wekken. Hij was al door een van de Schiedamse café-restaurants gereserveerd om in hun etablissement op te treden, hoorde ik uit betrouwbare bron. Niemand had nog een reservering op mij gedaan, naar mijn weten…
Ik sliep er slechter van. Wie zou er, wanneer er ook schrijvers van dit formaat hun spitsvondige stukjes zouden voordragen, in vredesnaam afkomen op ene Annemieke de Schepper. Een Schiedamse schrijfster met een debuutroman over een onbekende Zeeuwse familie in een vergeten Zeeuws-Vlaamse oorlog? Vrienden en gezinsleden spraken mij vermanend toe: ‘Doe niet zo onzeker.’ En: ‘He, het zijn gewoon mensen, hè.’ En: ‘Jij hebt gewoon je eigen stijl.’ Stuk voor stuk ware uitspraken, maar vooral geruststellend voor diegenen die er zelf niet hoefden te staan.
Ik zocht naar de wortels van mijn angst voor de concurrentie met een groepje BN’ers. Ik onderzocht het schrikbeeld dat ik daar zou staan met slechts een handjevol mensen om me heen. Slechts intimi om precies te zijn, die me bemoedigend glimlachend aan zouden kijken terwijl ik met bibberende handen mijn boek op de juiste pagina zou openslaan, en aarzelend zou beginnen met lezen. De intimi die me na afloop, vluchtig zouden zoenen en na een ‘Goed gedaan joh’ zich niet te opvallend maar wel zo rap mogelijk uit de voeten zouden maken op weg naar de volgende kroeg waar over vijf minuten, nou ja, u-weet-wel-wie, zou gaan optreden. Mij achterlatend in een leeg café met de kroegbaas, mijn buddy en mijn uitgerolde banner.
Angst dus. Angst om niet te schitteren. Angst om niet te voldoen aan de verwachtingen van anderen. Angst om te moeten constateren dat iemand uit medelijden naar jou komt luisteren in plaats van uit intrinsieke belangstelling voor jouw werk.
En toen kwam Corona. Ik hoef waarschijnlijk niets verder uit te leggen. Want u begrijpt het: het evenement waar ik een half jaar geleden met zoveel aplomb ‘ja’ op had gezegd en waar ik zo tegenop was gaan zien, ging niet door. Vanwege Corona. Afgelast zoals zoveel andere evenementen. Ik voelde niet veel, geen opluchting, geen teleurstelling, slechts een lichte gêne voor wat ik zo had opgeblazen in mijn geest.
Het leven ging door. In de dagen die volgden waren er steeds meer bezigheden die werden gecanceld. Mijn optreden aan ‘Schrijvers aan de toog’ werd een goede grap zoals die van ‘Ken je die van Sam en Moos die op vakantie gingen? Nee? Nou, ze gingen niet.’ Het verdween op de achtergrond in alle Corona-hectiek.
Tot afgelopen week, woensdag 25 maart. Op tv keek ik naar een van de laatste afleveringen van DWDD. Matthijs van Nieuwkerk was druk in gesprek met zijn tafeldame tot hij zich plots wendde tot de bijna lege tribune en het woord gaf aan Nico Dijkshoorn. Daar zat hij: mijn held, de BN’er met wie ik eigenlijk vorige week donderdag aan de toog had mogen zitten, die in mijn hoofd de belangrijkste veroorzaker was geworden van het ontbrekend publiek bij mijn voordracht. Daar zat hij. Op de vierde of vijfde rij van een lege tribune. De bevlogen columnist die elf jaar lang elke woensdag bij Matthijs zijn column voordroeg. Elf jaar lang omgeven door de energie van een enthousiast publiek en tegenover een volle tafel met geanimeerde gasten. Met elke woensdag een luid applaus als beloning. Daar zat hij nu. Niemand om hem heen. Geen enkel mens voor, naast of achter hem. Op meer dan 1,5 meter afstand van de tafel met Matthijs en zijn twee gasten.
Het overviel hem dat hij nu al de beurt kreeg. Hij zette zijn leesbril op. Verweesd en verward begon hij met voordragen. Zijn woorden weergalmden in de verder lege studio. Hij versprak zich een keer. Sloeg zijn schriftje dicht. Improviseerde. Bedankte Matthijs voor al die mooie jaren: ‘Ik vond het weergaloos’, benadrukte hij. Het bleef stil. Geen publiek dat applaudisseerde. Matthijs knikte hem toe: ‘Jij ook bedankt, Nico.’ En ging verder met zijn volgende gast.
Toen de camera wegdraaide, zag ik nog net de knieën van Nico in beeld. Zijn handen met de pen erin er wat hulpeloos en vruchteloos bovenop. Hij bleef zitten tot het bittere eind.
1 april 2020
Corona- dekbed
Ik had nog een kadobon te besteden en omdat ik toch beter binnen kon blijven, surfte ik wat doelloos over het internet. Ik stuitte op een prachtig gekleurde dekbedhoes. Mijn vinger hing al boven de button ‘voltooi uw bestelling’ maar een licht verontrust gevoel weerhield me. Waar kwam dat vandaan?
Vanuit mijn ooghoeken zag ik het ineens. Op de zwarte achtergrond van het beddengoed prijkten her en der blauwgroene kroontjesachtige rondjes. Ze vertoonden een opvallende gelijkenis met de beestjes van verschillend formaat die ik deze dagen bij elk nieuwsitem op de achtergrond in het decor voorbij zag drijven. Ik aarzelde. Vocht tegen mijn irrationele angst dat ik het onheil over me af zou roepen wanneer ik me onder een dusdanige print te ruste zou leggen. Me zou overgeven aan de slaap onder een dekbed vol Corona-achtige wezens.
De emotie won het van de ratio. Ik drukte op ‘annuleer uw bestelling’. Keek nog even sluiks naar het levenloze dekbed en fluisterde: ‘Sorry, misschien volgend jaar.’ Ik surfte verder.
En kocht het boek met de geruststellende titel ‘Wees onzichtbaar.’
maart 2020
Genderneutrale buit
Waarom doe ik dit weer op het allerlaatste moment? Ik parkeer mijn hemelsblauwe Mini scheef in een van de parkeerhavens en ren naar de Action, visualiseer hoe ik in mijn voet tussen de deur ga zetten. Maar ik kan nog gewoon naar binnen. Een donkerharige jongen kijkt me vriendelijk aan. Als hij al denkt ‘moet dat nou vlak voor sluitingstijd?’ dan verbergt hij dat op professionele wijze. Ik steven doelgericht op het schap met schrijfmaterialen af. Geen zorgen, sein ik met mijn hele houding naar het al opruimende personeel, ‘ik weet precies wat ik zoek’.
Daár, naast de pennen en gummetjes en boven de schriften liggen ze: de opschrijfboekjes. Die moet ik hebben. Elk jaar als ik mijn keuzecursus ‘Creatief Schrijven’ start, trakteer ik de studenten op kleine boekjes waarin ze hun inspiratie kunnen noteren. Boekjes zo klein dat ze ze mee kunnen nemen in handtas, broekzak of laptoptas. En zo leuk en inspirerend dat ze ze graag op hun nachtkastje leggen. ’s Nachts slaan ze het met liefde open om hun malende, creatieve gedachtes aan het minuscule papier toe te vertrouwen. Met dank aan de juf. Stel ik me zo voor.
Vanuit die missie zoek ik naar exemplaren met een variatie aan kleuren, afmetingen en dessins: bloemetjes, gekke teksten, hologrammen met kleine hondjes en kekke kaftjes met geometrische figuren. Hoopvol gaan mijn ogen langs de planken. Ik duik met mijn gezicht dichter naar de vakken. Huh, vorig jaar lagen er veel meer verschillende. Ik wend me naar een andere plank, links, rechts. Mijn horloge wijst vijf voor zes. Paniek. De donkerharige jongen staat ineens pal achter me: ‘Mevrouw we gaan zo sluiten.’Ja, ja ik ben bijna klaar, kramplach ik in zijn richting.
Ik graai nu als een doorgedraaide dame tijdens de Doldwaze dagen in het vak. Ruk de achterste stapel boekjes naar voren en trek de onderste naar boven. De jongen achter me kucht luidruchtig. Ik negeer zijn seintje. Zoek verdwaasd verder naar variatie. Maar de realiteit dringt zich op: slechts kleine vierkante roze boekjes met bloemetjes op de voorkant, een wit ringbandje aan de rug. Ik aarzel. Ik heb deze cursus alleen meisjesstudenten. Maar roze en bloemetjes? Dat is wel extreem niet-genderneutraal.
Een hete adem in mijn nek: ‘Mevrouw, we gaan nu écht sluiten. Wilt u naar de kassa gaan.’
‘Ja, ja.’ Haastig gris ik nog wat basic-boekjes met knalkleuren uit het vak ernaast.
‘Mevrouw…..’
Ik schuifel ruggelings langs de niet-meer-zo-vriendelijke jongen, mijn buit schichtig in mijn armen geklemd als een Neanderthaler die een net geschoten buffel naar haar hol sleept. De kassière zucht demonstratief. Met neergeslagen ogen loop ik langs de jongen die de deur voor me openhoudt. De inmiddels donkere straat op.
De volgende dag. Op school. De boekjes heb ik strategisch uitgestald op tafel. De verschillende effengekleurde her en der verspreid, de bloemetjesboekjes ertussenin. Zoveel mogelijk variatie suggererend. Gespannen kijk ik naar mijn schrijfmeiden. Ik zie de handen reiken. Ze graaien. Aarzelen niet.. Binnen enkele secondes is het feit beslecht: de roze gebloemde printjes zijn op. Studente A. hangt nog met haar stoere, ongelakte nagels boven de tafel, teleurstelling trekt over haar gezicht. ‘Jammer’, zucht ze, ‘heel jammer.’ Ze beziet de overgebleven boekjes. ‘Ze zijn ‘cute’ hoor’, verontschuldigend kijkt ze me aan, ‘maar ik ben echt zo gék op roze.’
Mailbox en maandagochtendblues
Het was Blue Monday. En als je iets benoemt, dan voelt het ook zo. De grijze ochtendnevel die langs mijn voorraam voorbijdreef, werkte daar optimaal aan mee. Ik opende mijn laptop op zoek naar wat opbeurend nieuws. Dat was er ook niet. Tot ik mijn mailbox opende. Het woord Pumbo lachte me tegemoet.
Even voor de helderheid: Pumbo is de organisatie die mijn roman De stille oorlog van mijn vader heeft gedrukt en de verkoop vanuit het Centraal Boekhuis voor mij regelt. Elke dag stipt om 8.00 uur doet deze organisatie haar updates de deur uit. Geen bericht betekent geen verkoop. Wel bericht betekent dat er in ieder geval één exemplaar van mijn roman is verkocht via het Centraal Boekhuis.
Ik open het bericht. Mijn hart klopt wat sneller. Yes! De score is boven verwachting: niet een maar wel zeven exemplaren verkocht! Dit is gaaf. Een tinteling trekt door mijn hoofd. Het feit dat er meerdere mensen gister op het idee zijn gekomen om mijn boek te bestellen doet mijn Blue-Monday-stemming voorzichtig omslaan. Ik word gezien. Erkenning.
Het blijft een raar proces. Schrijven is naar binnen keren en focussen. Als de roman er ligt, begint het naar buiten treden. En dat gaat soms sneller dan je zelf doorhebt. Pas stelde ik me op een studiedag voor aan twee mij nog onbekende collega’s. Hun eerder wat afwezige blik veranderde bij het horen van mijn naam: ‘O, Annemieke de Schepper, ben jíj dat?’ Een andere collega grijnsde: ‘Ja, onze schrijfster, de BN’er.’ En dan doelde ze waarschijnlijk niet op de cursus ‘persberichten schrijven’ waar ik net de laatste hand aan had gelegd.
Terug naar de Pumbo-mail. Ik bekijk hem nog eens goed. Waar komen de aanvragen vandaan? Drie gaan er naar het Niblion. De bibliotheken hebben vanaf vorige week de officiële Niblion-recensie van mijn boek in hun database kunnen lezen. Het effect daarvan is merkbaar.
Dan zijn er twee exemplaren besteld door boekhandel Van Remortel uit Hulst, de bourgondische stad uit mijn Zeeuws-Vlaamse jeugd. Annemarie van Remortel verdient een absolute ereplaats in mijn blog. De dag na mijn boeklancering in Terneuzen ging ik spontaan bij haar langs, een stapeltje van mijn boeken onder mijn arm. Ze bekeek de cover, murmelde wat met haar collega achter de toonbank en zei zonder veel omhaal van woorden: ‘Ah ja, doe d’r maar vijf.’ Ze rekende cash met me af.
Ik huppelde naar buiten en wapperde met de paar tientjes in mijn handen naar mijn man die in de auto op me zat te wachten. Zo’n eerste blijk van vertrouwen doet veel met een onzeker schrijvershart. Het werd het begin van een succesvolle samenwerking. Na een week mailde Annemarie me met het dringende verzoek: ‘Kun je me nog 15 boeken sturen. Er is zeer veel vraag naar je roman.’ Als je het hebt over hoogtepunten in dit schrijfavontuur dan was dit er toch echt eentje. Annemarie levert inmiddels een gestage stroom aan klanten voor mijn boek. Ze bestelt ze nu via het CB.
Terug naar de mail. Eén exemplaar gaat naar Buitelaar Blz. boekhandel in Goirle. Wie zou er te Goirle mijn boek bij de boekhandel hebben besteld? Ik speur in gedachten mijn vrienden- en kennissenkring af. Er schiet me niet direct een naam te binnen. Is het wellicht mijn oud-onderwijzer Hennie Jansen met wie ik sinds kort weer contact heb? Die mij mijn eerste vertrouwen in mijn schrijfkunnen gaf. Of is het de boekhandelaar zelf die mijn roman een plekje gunt op zijn thematafel ’75 jaar vrijheid’? Ik check of de winkel een facebookpagina heeft. Misschien moet ik ze ‘taggen’. Ik begin zowaar een echte online-marketingbitch te worden.
Dan de laatste bestelling. Eén enkel exemplaar, vermeld onder de categorie ‘overig’. Dat intrigeert me. Wie gaat hierachter schuil? Is het een eenzame boekhandelaar zonder naam? Of een net-niet-echte-bibliotheek, die in geen enkele categorie te plaatsen is? Misschien zo eentje met een vogelhuisjesachtig kastje langs de straat met de gepersonaliseerde oproep ‘Leen mij en zet er een ander voor in de plaats’. Of een schoolmediatheek waar een vrijwillige boekenmoeder met veel moeite (‘ik ben niet zo goed met computers’) de bestelling heeft geplaatst? De categorie ‘overig’ werkt op mijn gemoed. Wie geen naam krijgt, bestaat niet. Herman van Veen zingt in mijn hoofd ‘Ik heb dat tedere gevoel…voor elke zot voor elke dwaas…die buiten ronddwaalt zonder doel…’. Ik druk de weer opkomende Blue-Monday-mood de kop in en verman mezelf. ‘Dankbaarheid’, mompel ik, ‘en erkenning.’
Welnu, beste Niblion, bibliotheken, boekhandelaar Buitelaar, Annemarie en … vooral die ene onzichtbare, niet-benoemde, lieve mevrouw of meneer ‘overig’: dank u. Dank voor de interesse. Dank voor de aankoop. ‘You made my (mon)day’ ! 🙂
Column ‘Gegriep’ uit ‘Schoolbestuur’ december 2003
Voor iedereen die zich voorneemt om met kerst lief te zijn voor zijn naasten maar bij wie dat toch even niet lukt;). Net als ik toentertijd in 2003. Mijn oudste dochter, nu 27 jaar, was toen elf. Fijne kerstdagen nog allemaal!
Column ‘Consultatiebureau’ uit ‘Schoolbestuur’ mei 2003
Bestel mijn boek
Een van mijn eerste columns in het blad ‘Schoolbestuur’. Mijn jongste dochter Jonna is hier drie jaar oud. Zestien jaar geleden, ze is nu een sociale meid van 19, maar wat lijkt het nog dichtbij: haar eenkennigheid en de soms ongemakkelijke situaties die daardoor ontstonden. #nukanikeromlachen
De Slag om de Schelde in maatje 34
Ik ben boos. Al weken verheug ik me erop dat er een speelfilm gedraaid gaat worden over de Slag om de Schelde. En dat ik daar een figurantenrolletje in mag spelen. Wat is er mooier dan het onderwerp van mijn roman De stille oorlog van mijn vader ook aan den lijve te ervaren, al is het dan geacteerd? Terug in de tijd in het Zeeuwse land en ik erin als Zeeuws meisje.
Ik had me al ingeschreven bij MultaCasting. Ik hield de mail nauwlettend in de gaten. En ik werd lid van de besloten facebookpagina ‘Figuranten Slag om de Schelde’. Zo kon mij niets ontgaan en het kon geen kwaad om zo vroeg mogelijk een virtuele band op te bouwen met mijn collega-acteurs uit den lande.
Ik maakte best een goede kans, dacht ik zelf. Zeeuwse roots, sterke motivatie, blond, blauwe ogen, niet te groot en golvend haar dat prima in een jaren veertig kapsel gestyld kon worden. Ik zette de draaidagen alvast in mijn agenda. Ik was er klaar voor.
Tot eergisteren de mail van MultaCasting kwam. Over de gezochte figuranten. Erbij een lijstje met voorwaarden. Ik check die van de kleding en het uiterlijk van de dames.
– Maximaal 178cm lang. Check
– Maximaal schoenmaat 41. Check
– Half lang tot lang haar. Check
– Geen zichtbare tattoos (hoofd, handen, nek).–Indien je een brildrager bent moet er een mogelijkheid zijn om tijdens de opnames lenzen in te doen of zonder bril te figureren. Check.
So far so good. Tot ik bij de laatste voorwaarde beland: ‘– Confectiemaat 34 t/m 38′. Ik lees het nog eens. Met mijn goede leesbril. Het staat er echt. De vrouwelijke figuranten moeten passen in maatje 34 tot en met 38. Met mijn goedgevulde zitvlak schuif ik onrustig heen en weer op mijn stoel. Van verontwaardiging schud ik mijn blozende, want -van oorsprong-Zeeuwse wangen. Het kon niet waar zijn. Met deze, tot drie beperkte, confectiematen werd mijn droom aan diggelen gegooid. Welke idioot had bedacht dat de vrouwen in deze film fotomodellen moesten zijn met kindermaatjes 34 of 36 bij een lengte van 1.78 en een schoenmaat 41? Ik klik naar de facebookgroep. Briezend type ik mijn commentaar: ‘Dat gaat hem niet worden voor mij! Maatje 34-38.”
‘Tja, het was nu eenmaal geen vetpot in die tijd’, antwoordt iemand.
Nu weet ik toevallig dat de hongerwinter nog moest komen en die was niet in Zeeland. ‘Bovendien hebben vrouwen de neiging om, ook in oorlogstijd kinderen te baren, te zogen en daardoor uit te dijen!’ Iemand lacht me toe met de duim omhoog.
Ik voel me als 56-jarige vrouw met maatje 40 (oké toegegeven sinds de overgang vaak maatje 42/44, afhankelijk van de pasvorm van de broek) ernstig gediscrimineerd. Waarom mogen er geen oudere, doorleefde vrouwenlijven in deze film?
Ik zoek naarstig naar afbeeldingen van Zeeuwse vrouwen in 1944. Kolossale dames in Axelse, Vlissingse en Goese klederdracht staren me vanaf de foto’s goedmoedig aan. Met hun gebolde rokken, gesteven schorten en kappen om hun schouders is hun confectiemaat sowieso niet in te schatten, maar ze passen zeker niet binnen de voorwaarden van MultaCasting.
Hoe realistisch wordt deze speelfilm, vraag ik mij af? Welke niet te lange, niet te dikke, niet te kort gekapte dames gaan er, tattoo-vrij en in confectiemaatjes 34 tot 38, in rond dartelen? Ik dus niet. Dat is duidelijk. Ik voldoe aan vier van de vijf voorwaarden. Alleen net niet die ideale maten.
Misschien schrijf ik me in als man. Dan voldoe ik aan alles. Maximaal confectiemaat 54, lengte 1.84, schoenmaat 46, geen zichtbare tattoos. Ik twijfel even bij de laatste voorwaarde: baard en/of snor moeten eraf mogen. Ik voel aan mijn ruwe bovenlip. Kijk in het strijklicht in de spiegel naar het dons op mijn kin. ‘MultaCasting, geen probleem! Tot snel.’
Annemieke de Schepper
september 2019